Toen ik aankwam op Mallorca, voelde de lucht meteen warm en zout — de kust lonkte. Bij Ikos Porto Petro stapte ik uit de taxi, sloeg mijn koffer over mijn schouder en keek mijn eerste avond uit over lichtjes in de haven en de kalme baai. Het hotel glansde onder de ondergaande zon; palmbomen wiegden zacht, en ik wist: hier ga ik een paar dagen verloren én vinden tegelijk.
Mijn kamer was ruim — groot bed, zachte lakens, balkon met zicht op het water. ’s Ochtends rende ik als eerste naar het ontbijt; buiten, lucht vol koffie, vers fruit en geurende croissants. Daarna richting het zwembad: ligbed, cocktail, boek — en niks. Een beetje zwemmen, een beetje hangen, af en toe naar de baai voor een

frisse duik. Het geluid van golven, het geklap van glaswerk bij de bar verderop, zachte muziek: relaxmodus aan.
Op een lome middag verhuurde ik een sup-board en peddelde zacht over kristalhelder water, tussen vissersbootjes en zeiljachten. Zon op m’n rug, horizon ver — het voelde als herstart. ’s Avonds liep ik naar het à-la-carte restaurant: gerechten je ruik je voor je proeft, zeevruchten, mediterrane kruiden, een glas wijn terwijl de maan over de baai glansde.
Het fijne was: letterlijk alles was er. Zon, zee, rust, comfort. Geen haast, geen planning — gewoon zijn. En ’s nachts, met het zachte geluid van de golven op de achtergrond, viel ik in slaap alsof het nooit ochtend hoefde te worden.




